25 juli 2008 – Nigeria

Vermomd als zakenvrouw – wat niet heel erg goed gelukt is – ben ik de business lounge van het Sheraton Hotel in Abuja binnengekomen, waar ik geniet van gratis koffie, airco en CNN. En het is weer tijd voor een nieuw verslag.

De laatste test van de westerse kliniek in Yaounde, waarbij gekeken werd naar antilichaampjes, wees uit dat Floris geen malaria heeft gehad. Dit brengt het aantal valse uitslagen van malariatesten in Afrika op drie. Van Nicole, die vier jaar hoofd van het laboratorium van een privéziekenhuis in Dar es Salaam is geweest, hebben we begrepen dat het erg moeilijk is om een malariaparasiet te herkennen. Bij twijfel zeggen de onderzoekers vaak dat de patiënt malaria heeft om ofwel risico’s te voorkomen of om medicijnen te kunnen verkopen.

Weer helemaal opgeknapt reden Floris en ik vanuit Yaounde naar Kribi waar we Peter en Nicole ontmoette op een prachtig plekje aan het strand. Onderweg verdween het getik uit het differentieel helemaal, wat waarschijnlijk betekend dat de tandwielen weer goed zijn ingesleten en we niet zo snel in de problemen zullen komen. Erg fijn, zo’n zichzelf reparerende Unimog!
De jungle in Kribi liep door tot aan het witte zand en het water was schoon en helder. Een rastafari op het strand (compleet met joint en houten muziek instrument) overtuigde ons om in zijn restaurantje te komen eten en dit bleek – tot onze verbazing – een goede keuze. Zijn restaurantje bestond uit twee houten tafels op een rotspunt in de zee en de verse krab en vis waren heerlijk bereid.
Het geplande boottochtje de volgende dag was helaas een tegenvaller. We zouden de rivier opvaren en verderop aan de oever een pygmeeëndorp bezoeken en een stuk wandelen. Eenmaal op de plek van bestemming aangekomen konden we een spoor volgen van lege whiskyflessen, gedeukte bierblikjes, snoepverpakkingen en andere rotzooi en kwamen zo uit bij een paar treurige hutjes wat het dorp bleek te zijn. Hier werden we aangestaard door twee oudere vrouwen en een schurftige hond. Geen van drieën maakte enige aanstalten om ons welkom te heten dan wel weg te sturen, dus we stonden daar maar een beetje. Onze gids probeerde het ijs te breken door ons rond te leiden door het dorp, waar we binnen een halve minuut mee klaar waren en toen stonden we daar dus weer. Gelukkig kwamen er wat meer dorpsbewoners opdagen, maar ook zij hadden er geen enkele interesse in om ons iets te vertellen of te laten zien over hun cultuur en leefgewoontes. Terwijl dit toch de reden was dat wij deze tocht hadden geboekt en ervoor hadden betaald. Heel snel zaten we weer op het bootje terug naar onze kampeerplek. De mooie oevers van de rivier en de aapjes in de bomen deden het bezoek aan het dorp gelukkig snel vergeten.

[photopress:DSC_6680.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6696.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6698.JPG,thumb,pp_image]
Aangezien het in Kribi al een paar keer behoorlijk hard had geregend, leek het Floris en mij wijs om zo snel mogelijk de beruchte Mamfe-Ekok weg te nemen, die naarmate het regenseizoen vorderde steeds meer zou veranderen in een onbegaanbare modderpoel.
Via Limbe kwamen we uiteindelijk in Nguti terecht waar we, op advies van andere reizigers en de bewoners van Nguti, een weggetje richting het westen insloegen, zodat we zeker 60 kilometer van de Mamfe-Ekok weg konden afsnijden.
Het navigeren was erg lastig, aangezien we geen wegen op de GPS hadden en het gebied bestond uit een wirwar van weggetjes die alle kanten op kronkelde. Aan iedereen die we tegenkwamen moesten we de weg vragen, wat soms erg grappige taferelen opleverde aangezien de mensen niet altijd de waarheid spraken om verschillende redenen. Soms hadden ze zelf ook geen idee welke kant we op moesten, maar wilden ze ons niet teleurstellen en verzonnen dus maar een antwoord. Soms kregen we te horen dat ‘the ferry-route’ de enige begaanbare weg was, waarschijnlijk omdat de broer van de desbetreffende persoon op de ferry werkte. Of we werden een weggetje ingestuurd met enorme modderpoelen, waarbij we zeker (betaalde!) hulp nodig zouden moeten hebben om er doorheen te komen.
Toch kwamen we ondanks al deze hindernissen steeds dichter bij onze bestemming. Tijdens de laatste kilometers voor de afslag maakte we voor het eerst kennis met de beruchte modderpoelen en dat was een behoorlijk heftige kennismaking. Floris en ik hadden beiden geen enkele ervaring met deze manier van off-road rijden en raakten toch wel in paniek toen de Unimog ineens tot de motorkap in de modder stond. Gelukkig konden Peter en Nicole, wel ervaren in modderwegen, ons met hun Landcruiser eruit trekken en kwamen we er met iets meer planning, inzicht en voorbereiding goed doorheen. Een paar modderpoelen later stonden we bij de afslag richting Ekok en hadden we nog twintig kilometer slechte weg voor de boeg. We besloten om snel een plekje voor de nacht te zoeken en de volgende dag door te ploeteren. Doodmoe en van top tot teen onder de modder zagen we het snel donker worden en genoten we van de overweldigende junglegeluiden om ons heen. We waren het met elkaar eens dat we geluk hadden gehad; het was de afgelopen paar dagen droog geweest en de modderpoelen, hoewel nog steeds zeer indrukwekkend, waren goed genoeg om er zonder al te veel problemen doorheen te komen. We gingen met een tevreden gevoel naar bed.
De volgende ochtend, in de stromende regen, had mijn tevreden gevoel plaatsgemaakt voor een aan paniek grenzende bezorgdheid. In heel Afrika hadden Floris en ik nog niet zo’n slechte weg gezien en ik dacht echt dat we er nooit doorheen zouden komen. Gelukkig waren Peter en Nicole vol goede moed en vond Floris het naast spannend ook gewoon heel erg leuk, want met mijn spirit waren we er inderdaad nooit doorheen gekomen. Al ploeterend, gravend, slepend en slippend baanden we ons een weg richting Ekok. Het was zwaar maar het ging en rond het middaguur stonden we op de plaats van bestemming. Achteraf gezien realiseerde ik mij dat ik me niet zo druk had hoeven maken: zonder hulp van lokale dorpbewoners en zonder al te grote technische of ander soortige problemen hebben we de weg in twee halve dagen kunnen rijden. En eigenlijk was het nog hartstikke gaaf om te doen ook!
Eenmaal in Nigeria hadden Floris, ik, Peter, Nicole, Duko, de Unimog en de Landcruiser allemaal dezelfde kleur en was het tijd voor een douche. We vonden een hotel waar we een kamer konden krijgen en konden kamperen en waar we heel goor lokaal hebben kunnen eten.

[photopress:DSC_6736.JPG,thumb,pp_image] [photopress:P1010181.JPG,thumb,pp_image] [photopress:P1010178.JPG,thumb,pp_image]
[photopress:P1010149.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6764.JPG,thumb,pp_image] [photopress:P1010195.JPG,thumb,pp_image]
De volgende dag besloten Peter en Nicole alvast te gaan rijden terwijl Floris nog bezig was met het verwisselen van een beschadigde band. Eenmaal klaar gingen Floris en ik ook op pad, richting Makardi. Rondrijden in Nigeria is een speciale gebeurtenis, maar tot nu toe niet op een negatieve manier, waar we van tevoren bang voor waren. Er zijn honderdduizend politiechecks, maar het lijkt alsof de agenten net allemaal een cursus ‘Vriendelijk zijn tegen blanke toeristen’ hebben moeten volgen, want we worden toegelachen en nagezwaaid en als we geen cadeautje willen geven is dat geen enkel probleem. Naast de officiële roadblocks zijn er ook de ‘particuliere roadblocks’; een groepje ‘Harries’ met allemaal hetzelfde hesje aan en een plank met spijkers die ze op de weg gooien als je eraan komt. Vervolgens proberen ze je de idiootste dingen wijs te maken (“In Nigeria is het verplicht om een plastic prullenbakje in je auto te hebben. Heeft u dat?”) en daarmee geld van je te krijgen. Echter, als je gewoon blijft volhouden dat je niks betaald en zorgt dat je midden op de weg blijft staan, dan laten ze je vanzelf door. Floris en ik zijn er inmiddels behoorlijk bedreven in geraakt om helemaal niet meer te stoppen voor dit soort roadblocks; als je gewoon stevig door blijft rijden op het midden van de weg, durven ze de plank met spijkers ook niet neer te gooien.

In Markardi hadden we een erg leuke ervaring. Aangezien we weinig zin hadden om in het drukbevolkte Nigeria (één op de vijf Afrikanen is Nigeriaan!) met z’n tweeën te gaan wildkamperen, besloten we een hotel te zoeken waar we eventueel op de parkeerplaats konden kamperen. We besloten een gokje te wagen bij een redelijk sjiek, lokaal hotel waar we lang moesten wachten op ‘de grote baas’ die toestemming moest geven. ‘De grote baas’ was het prototype van een machtige, Afrikaanse zakenman in traditionele kledij, me een dikke buik en een ontzagwekkende autoriteit. Een beetje ongemakkelijk gingen we tegenover hem zitten en wachtte af. Hij wilde alles van ons weten, zonder zelf iets te zeggen. Aan het einde van het gesprek zei hij: “Okee, het is goed wat jullie doen. Julie mogen de auto op de parkeerplaats laten staan en krijgen een gratis kamer”. En toen was ‘ie verdwenen… Relaxed! Uitgebreid kunnen douchen en de hele avond tv kunnen kijken! Echt hartstikke aardig en met de schaarste aan voorzieningen in de laatste landen ook zeer welkom!

Inmiddels zijn we in Abuja, de moderne hoofdstad van het land. Het is overigens nog niet sinds lang de hoofdstad, want dat was voorheen altijd Lagos. Door de spanningen in de zuidelijke regio van het land heeft de regering er in de jaren tachtig van de vorige eeuw voor gekozen om de hoofdstad te verplaatsen naar het neutralere midden van het land.
We zullen hier nog een paar dagen blijven, in afwachting van ons visum voor Benin. Ondertussen houden we ons bezig met onderhoud aan de Unimog, het wassen van onze kleren (die vervolgens nooit meer droog worden door het broeierige, vochtige klimaat hier), het rondstruinen door het super-de-luxe Sheraton Hotel waar we in een hoekje van het terrein gratis mogen kamperen en het ontdekken van de stad. We kamperen niet alleen. Peter en Nicole zijn er inmiddels weer bij en voor de rest zijn er maar liefst vier andere Nederlandse reizigers en een stel uit Zwitserland. Weer erg gezellig met z’n allen!