30 november 2008 – Nederland

Na zo’n 70.000 kilometer door 36 landen in 25 maanden zijn we weer in Nederland.
We kijken terug op een fantastisch avontuur dat we de rest van ons leven bij ons zullen dragen. Afrika is een onbeschrijfelijk bijzonder continent met prachtige natuur, prachtige mensen, veel armoede en nog een lange weg te gaan.

Bij deze willen Floris en ik alle mensen bedanken die onze website gevolgd hebben. Het gaf een goed gevoel dat de interesse in ons en onze avonturen zo groot was.
Tot de volgende reis!!

“The End”

15 november 2008 – Marokko

Terwijl wij ons door het drukke verkeer van Tangier heen worstelden, zag ik in mijn ooghoek de haven met daarachter de contouren van de Spaanse kust… Ik heb mijn hoofd snel weggedraaid en mij weer geconcentreerd op het verkeer en het vinden van de camping.

De dag voordat de familie van Floris zou aankomen en wij vol verwachting doelloos aan het rondhangen waren, viel mij ineens een gek plekje in Dukos vacht op. Ik schoof zijn vacht opzij en keek recht in een gapende vleeswond. Na een paniekerige 30 minuten hadden we gelukkig een dierenarts en een taxi weten te vinden en konden we opweg om wat aan de wond te doen, waarvan we geen idee hadden hoe Duko er aan kwam. De dierenarts vond de wond er diep uitzien en was daarnaast hartstikke bang voor Duko. Duko moest dus onder volledige narcose en we mochten hem pas de volgende ochtend ophalen. Als overbezorgde ouders stonden we in het halletje van de praktijk toen Duko meegenomen werd naar de operatiekamer (s Avonds drinkt hij altijd nog wat water voordat hij gaat slapen. Achter zijn oren kriebelen vind hij erg fijn.) Uiteindelijk werden we het halletje uitgewerkt en dropen we af richting camping.
De volgende ochtend konden we een vrolijke en springlevende Duko ophalen, met een enorme kaalgeschoren plek op zijn rug en zeven hechtingen. De dierenarts kon ons vertellen dat de wond niet door vechten met een andere hond kwam, maar dat hij zich had opengehaald aan een scherp voorwerp. Misschien is hij onder een hek doorgelopen of heeft hij in glas gerold.

Al snel was het tijd om Ger, Cris, Emily, Mark en Cath van het vliegveld af te halen. Echt te gek om iedereen weer te zien ! We zijn meteen een taxi ingesprongen en hebben uitgebreid gegeten en bijgekletst op de camping.
De volgende dagen stonden in het teken van winkelen (shop until you drop) en de geweldig mooie stad verkennen. De stad heeft een oud gedeelte, dat bestaat uit een enorme Medina (markt) waar je alle typisch Marokkaanse souvenirs kunt kopen. Aan de rand van de Medina ligt een groot plein dat s avonds helemaal vol staat met eettentjes en met artiesten en muzikanten die het publiek vermaken. Erg sfeervol en bijzonder om overheen te lopen.
Het nieuwe gedeelte van de stad is hypermodern en mooi onderhouden en heeft alle winkels die de grote steden in Europa ook hebben.

Na een paar dagen besloten we de drukke stad even te ontvluchten en een dagtripje te maken naar de Ourika Valley en Oukaimeden, het skigebied van Marokko. Het werd een hele mooie tocht door het Atlasgebergte. De kleuren, de geuren, de hoogteverschillen, de bergriviertjes, de geiten en schapen, de herders, de pitoreske Berberdorpjes, de strak blauwe luchten en de besneeuwde bergtoppen; het is gewoon een fantastisch gebied. Het tripje eindigde in de sneeuw, wat vooral voor Floris, mij en Duko een erg speciale ervaring was.
Nadat we een Tajine met heerlijke groenten en wat minder geslaagde stukken schaap op hadden gegeten, keerden we weer terug richting Marrakech en camping.

De laatste dag samen hebben we heerlijk gerelaxed aan het zwembad op de camping. Met het weer hebben we wel echt geluk gehad ; terwijl de vorige week de camping nog onder water stond door de hevige regenval, was het deze week elke dag stralend blauw en zonnig.

En toen was de week alweer voorbij. Gelukkig dit keer geen moeilijk afscheid ; we zien elkaar over een paar weken alweer !

Via Casablanca en Rabat zijn Floris en ik aangekomen in Tangier. Wanneer we de boot nemen naar Spanje weten we nog niet. Toch best een spannend moment…

29 oktober 2008 – Marokko

Dik aangekleed, en nog steeds koud, zit ik achter de laptop om een nieuw reisverslag te schrijven, terwijl Floris onze dieselkachel weer aan de praat probeert te krijgen. Na al die tijd zijn we gewend geraakt aan de hitte in de meer zuidelijk gelegen Afrikaanse landen en is het Marokkaanse klimaat behoorlijk afzien voor ons. Maar dat is dan ook het enige minpuntje hier; Marokko is echt een fantastisch land!

Net voordat we Dakhla bereikten vanuit Mauritanië, ‘het grote niets’, zagen we een parkeerplaats tussen de weg en de zee waar andere reizigers met kampeerauto’s stonden. We hadden al eerder over deze gratis kampeerplek gehoord en besloten er een paar dagen te blijven om uit te puffen van de vele rijuren die we hadden gemaakt. De volgende ochtend werden we tot onze stomme verbazing gewekt door het geluid van regen op het dak van de Unimog. We hadden begrepen dat het in de Westelijke Sahara ongeveer één keer in de tien jaar regent en wij werden getrakteerd op een hele dag authentiek Nederlands kutweer; kou, regen en wind. Toen we even in Dakhla waren om inkopen te doen zagen we dat hele straten die uiteraard totaal niet berekend waren op zoveel water, ondergelopen waren en dat kinderen er lachend doorheen renden.

Vanuit Dakhla zijn we in een halve dag naar Boujdour gereden. De camping waar we terecht kwamen verdiende een prijs voor meest ongezellige verblijfplaats in heel Afrika; het had wel wat weg van Guantanamo Bay. Maar het was er goedkoop en ze hadden er warme douches, waarin ik na een aantal dagen ‘douchen in de zee’ wel erg veel zin had.

Vlak boven Laayoune, de hoofdstad van het Westelijke Sahara gebied, was wel een leuke camping van een Belgisch stel, gelegen aan de rand van een prachtige vallei. We hebben er heerlijk kunnen wandelen met Duko, waarbij de impact van die enorme woestijn nog groter was dan wanneer we er doorheen reden.

Eenmaal in Tan Tan Plage, ten noorden van Laayoune, vonden we dat we voorlopig wel genoeg zand en zee hadden gezien. We besloten in een dag naar Tiznit te rijden, vanwaar we een rondrit door de Anti-Atlas wilden maken. Uiteindelijk zijn we een paar dagen in Tiznit gebleven, deels omdat we een ontzettend kaal gereden band wilden omwisselen met een nieuwe reserveband en deels omdat Tiznit gewoon een heel leuk en vriendelijk stadje bleek te zijn. Tiznit staat bekend om het zilver en heeft een uitgebreide zilvermarkt. Het schijnt dat toeristen een aantal jaren geleden verschrikkelijk lastig gevallen werden op dit soort toeristische markten. Iedereen wilde je gids zijn en je werd geen moment met rust gelaten. De vorige koning heeft deze praktijken grondig aangepakt; tegenwoordig staat er drie jaar (!) gevangenisstraf op het lastigvallen van toeristen en er zijn agenten in burger die dit op toeristische plekken controleren. Wel erg overdreven vinden wij, maar we hebben wel heerlijk rustig over de markt kunnen lopen!

De route door de Anti-Atlas, via Tafraoute naar Agadir, was onbeschrijfelijk mooi. De weg kronkelde berg op en berg af, met honderden meters diepe ravijnen vlak naast de weg. Na iedere bocht raakte je opnieuw onder de indruk van het uitzicht op de kale bergen en rotsformaties met her en der kleine Berber dorpjes ertussen geplakt. De Berbers leven nog behoorlijk primitief in dit gedeelte van Marokko. We zagen vrouwen, allemaal zwaar gesluierd, met enorme ladingen takken langs de weg lopen, richting hun dorp. De mannen gebruikten ezels en muilezels om spullen te vervoeren en het land te bewerken.
In Tafraoute hebben we een nachtje geslapen, omdat het er te mooi was om dat niet te doen. Samen met Duko zijn we een berg op gewandeld vanwaar we een prachtig uitzicht hadden over het dorp en de omgeving.

Agadir was andere koek. Daar was niks meer terug te vinden van de Marokkaanse cultuur of natuur. Wel vond je er McDonald’s en de PizzaHut. Boulevards vol met cafés, restaurants en souvenirwinkeltjes. Westerse toeristen met veel te korte broeken en roodverbrande benen. En het onvermijdelijke toeristentreintje waar je mee door de stad gereden kon worden.
Floris en ik hadden in de eerste instantie nogal last van een cultuurshock, maar eenmaal gewend kwam het ons wel goed uit dat Agadir zo ontwikkeld was. We hebben daar namelijk via internet, telefoon en post een huisje in Nederland kunnen regelen, zodat we een eigen plek hebben om naar toe te gaan als we straks terugkomen.

Eenmaal uitgeregeld zijn we zo snel mogelijk vertrokken uit Agadir, richting het Atlasgebergte. De eerste nacht hebben we doorgebracht in Taroudannt, vanwaar we de besneeuwde toppen van de tot 4100 meter hoge bergen al konden zien. Een prachtig gezicht. Het stadje zelf was ook mooi, met een oude stadsmuur van rode modder om het centrum heen.

Onze volgende stop was Ait-Benhaddou, een oude en goed bewaart gebleven Kasbah (fort) waar verschillende bekende films zijn opgenomen, waaronder The Gladiator. Het fort ligt op een berg en vanaf de top is het uitzicht op de omgeving, met aan de ene kant de rivier Ounila, aan de andere kant de Hammada (woestijn van stenen) en overal de grillige vormen van de bergen op de achtergrond, echt heel mooi.

De volgende dag vervolgden we onze weg door het Atlas gebergte en kwamen we aan het einde van de middag aan in de Gorge du Dades. De omgeving was al weer onbeschrijfelijk mooi, maar het weer op dat moment helaas niet. Het was echt heel erg koud en het regende, dus we zijn uiteindelijk de Unimog niet uitgekomen.

Gelukkig scheen de volgende ochtend de zon weer en konden we volop genieten van de prachtige ochtendkleuren die de dorpjes in de vallei en de bergen eromheen nog mooier maakten.
Tijdens een pauze langs de kant van de weg stopten er vier Duitse toeristen voor een praatje. Twee ervan reisden met hun baby in een Mercedes ‘bolneus’ truck door Marokko en één jongen reisde in een slechts vier jaar oude Unimog 1550. Dit vond Floris natuurlijk mooi om te zien en we hebben gezellig met die mensen zitten praten. Er zijn hier in Marokko ontzettend veel andere kampeerders zoals wij, maar die zijn bijna allemaal Franstalig, gepensioneerd en rijden rond in van die ‘plasticfantastisch’ campers. Het groepje Duitsers van onze leeftijd was dus een welkome afwisseling.

’s Middags kwamen we aan in Merzouga, een dorpje aan de rand van de zandduinen en ook wel ‘de deur naar de Sahara’ genoemd. In Merzouga hebben we gedaan wat iedere andere toerist daar doet; op een dromedaris door de zandduinen rijden! Ondanks de zeer oncomfortabele zithouding vonden wij het allebei een prachtige ervaring en hebben we genoten van het ‘terug in de tijd gevoel’ wat je op zo’n dromedarisrug toch wel heel sterk krijgt. Duko was wat minder gecharmeerd van de hele ervaring. Hij mocht met ons meelopen, maar de jongen die de dromedarissen leidde waarschuwde wel dat dromedarissen niet van honden houden en ze zullen trappen als ze te dicht bij komen. Duko probeerde, uiteraard, om de achterste dromedaris in zijn enkel te happen zodat hij eens lekker op hol zou slaan en Duko erachter aan kon rennen. Duko kon gelukkig net de enorme achterpoot van het beest ontwijken en uiteindelijk bleek dit een hele goede zet geweest te zijn van de dromedaris (reageerden alle beesten maar zo op Duko!). Hij durfde de rest van de tocht niet meer in de buurt te komen en bleef heel braaf, op gepaste afstand, om ons heen cirkelen.

In Erfoud, net boven Merzouga, kwamen we heel toevallig weer een Duits stel van onze leeftijd tegen die ook in een omgebouwde Unimog 404 door Marokko reisden. Met hun hebben we een hele gezellige avond gehad op de camping waar we beiden stonden.
Helaas was het inmiddels alweer koud geworden en gaan regenen en leek het ons het beste om maar gewoon een heel stuk te gaan rijden. Onder het rijden kon in ieder geval de kachel in de cabine aan…

We kwamen uit in Midelt, waar eigenlijk niks te beleven viel. In het internetcafé, waar de gehele bevolking van Midelt leek te vertoeven, kwamen we een ander Nederlands stel tegen van onze leeftijd wat ook al in een Unimog (416) aan het reizen was! Zo zie je maanden lang geen andere Unimog en zo kom je er drie tegen in drie dagen… Willem en Saskia waren net een paar weken geleden vertrokken uit Nederland en wilden ongeveer dezelfde route als ons gaan rijden naar Zuid-Afrika. Ze hadden alleen ontzettende pech; de motor van de Unimog had het nu al begeven en moest vervangen worden. We spraken af om de volgende morgen even bij hun langs te gaan op de camping niet ver van Midelt. Uiteindelijk zijn we er ook een nacht blijven staan, omdat het hartstikke gezellig was samen!

Vanuit die camping zijn we gisteren in een dag naar Marrakech gereden, waar we op de camping ‘Le Relais’ staan. Morgen zullen we de stad eens gaan verkennen, waarover tot nu toe iedere reiziger die wij zijn tegen gekomen zo ontzettend enthousiast is. En verder verwachten we hier natuurlijk het bezoek van Ger, Cris, Emily, Mark en Cath. We hebben hier erg veel zin in!!

3 oktober 2008 – Senegal & Mauritanië

Slechts anderhalve week later en we staan alweer in Mauritanië! Het gaat hard nu…, maar het geld raakt op en de ‘harde schrijf’ vol, na bijna twee jaar onderweg, dus we rijden maar een beetje door.

Bamako was leuk, al was er niet veel bijzonders te doen. Dat lag ook wel een beetje aan onszelf; wij verkozen door de hitte het airconditioned internetcafé boven de grote markt en verder is Floris vooral druk geweest met het vinden van een ‘nieuwe tweedehandse’ reserveband. Na een lange zoektocht en veel hulp van de aardige barjongen van het hotel waar wij kampeerden, kwam Floris gelukkig terug met een prachtig exemplaar voor weinig geld.
Het hotel (Djaboli), dat we vonden via de website van Kees en Jacobien, Nederlandse reizigers die wij eerder hebben ontmoet, was een heerlijke plek om te kamperen want het lag buiten de drukke stad en aan de Niger rivier waar we prachtige zonsondergangen hebben gezien. Tijdens één van die zonsondergangen kwam er een jongen met mobiel muziekwinkeltje langs en hebben we nog wat mooie muziek uit Mali kunnen kopen. Floris had eerder in Mopti ook al gescoord en eindelijk zijn politiek getinte Afrikaanse hip-hop gevonden. De jongen met cd’s wist ons ook te vertellen dat Amadou en Mariam, onze muzikale helden uit Bamako, even verderop aan de Niger wonen.
Het visum voor Mauritanië was duur, maar snel geregeld en de ambassadeur verzekerde ons dat de kustweg veilig zou zijn. Ook van andere reizigers hadden wij begrepen dat deze weg inderdaad geen problemen heeft gegeven, dus besloten we vanuit Bamako naar Senegal te rijden en vanuit daar langs de kust Mauritanië te doorkruisen.

De route van Bamako via Kayes, Matam en St-Louis in Senegal hebben wij in drie dagen kunnen rijden, doordat de weg in Mali nieuw geasfalteerd was en ook de weg in Senegal in redelijk goede staat verkeerde. Het waren wel drie lange dagen en ’s nachts zweetten we bij temperaturen van rond de 30 graden de Unimog haast uit.

Sinds Namibië rijden wij zonder autoverzekering rond (omdat een autoverzekering hier toch niks uithaalt) en lullen we ons prima door veel politiecontroles heen met ons Nederlandse ANWB-pasje (“Assurance, tout Africa, tout Africa”), maar in Senegal keerde ons geluk. De agenten wilden nergens iets van weten en geloofden onze ANWB-truc in de meeste gevallen niet. Bovenden waren ze erg corrupt en wilden vooral geld zien. We hebben het aantal omkopingen kunnen beperken tot één, maar een pretje was het allemaal niet.
De Zebrabar,een camping net buiten St-Louis, waarvan we sinds Kenia al stickers op auto’s van reizigers zien, was oké maar voldeed niet helemaal aan de verwachting die we opgebouwd hadden door alle reclame. Wel erg grappig in de Zebrabar was Piano, de ezel. Deze ezel werd door de eigenaren beschouwd als huisdier en omdat de andere huisdieren allemaal honden waren dacht de ezel ook dat hij een hond was. Tijdens de eerste ontmoeting met Duko zette Piano dan ook direct de achtervolging in wat Duko bijna een hartstilstand bezorgde. Wij hebben ons rotgelachen; eindelijk zien wij Duko op de vlucht slaan voor een ezel in plaats van andersom. Het is nooit meer goed gekomen tussen die twee, elke keer als Piano in de buurt van de Unimog kwam raakte Duko in paniek, waarna Piano weer achter Duko aanging, enzovoort. We besloten desondanks om een extra dagje op de Zebrabar te blijven, omdat het einde van de Ramadan gevierd werd en dit betekende dat niemand of niks zou werken.
Vanuit de Zebrabar zijn we Mauritanië ingereden. De grens bij Rosso was een ramp, alles duurde een eeuwigheid en chaos en corruptie waren de sleutelwoorden. Pas na vier uur konden we Mauritanië inrijden, maar toen schoot het ook op. De weg was perfect en de weinige politiecontroles relaxed. Na een paar uur kwamen we aan in Nouakchott, de hoofdstad, waar we konden kamperen bij het leuke Auberge Sahara. Na een lange dag grensformaliteiten en rijden door de hete Sahara is een koud colaatje, een douche en een goede maaltijd echt zo ontzettend lekker! Daarnaast hadden we ook leuk gezelschap van andere reizigers en koelde het ’s avonds af tot een acceptabele slaaptemperatuur, dus wij hadden echt niks te klagen.

Vanochtend zijn we met het eerste oproep tot gebed gaan rijden vanuit Nouakchott en ergens aan het einde van de middag kwamen we aan in Nouadhibou, waar we vannacht zullen slapen. Tussen Nouakchott en Nouadhibou is echt helemaal niks behalve zand, zand en nog meer zand. Zo af en toe zagen we wat tenten en hutten bij elkaar staan waar mensen wonen en als je dat ziet vraag je je echt af hoe die mensen in godsnaam kunnen overleven. Ik vind het wat beangstigends hebben om zo door de woestijn te rijden, zonder water, begroeiing of wat dan ook, en ik moet er al helemaal niet aan denken om hier te moeten wonen. Of om er doorheen te moeten lopen…. Een paar honderd kilometer voor Nouadhibou stonden er ineens twee jongens met backpacks op hun rug langs de weg. Het waren Hongaren die van Hongarije naar Senegal aan het lopen waren! We hebben ze een fles water gegeven, de hand geschud en veel succes gewenst, stelletje mafkezen..

Morgen staat er weer een lange dag op het programma; we willen de grens oversteken en tot aan Dakhla in de Westelijke Sahara komen. Dat betekend dat we in het voor ons laatste land van het Afrikaanse continent zijn aangekomen!! Maar de reis is nog niet voorbij, want nadat Floris en ik op ons gemakje Marokko hebben verkend, rijden we naar Marrakesh waar begin november Ger, Cris Emily, Mark en Cath ons komen opzoeken. Superleuk om samen de stad te verkennen! Cath rijd vervolgens met ons mee tot aan Zuid-Spanje en dan doen we de laatste kilometertjes weer met z’n tweeën…

23 September 2008 – Burkina Faso & Mali

Nadat we het volgende commentaar over Dogon Land hadden gelezen in onze reisgids, dachten we maar eens een kijkje te nemen….

‘In this era of top-10-places-to-see-before-you-die lists, Dogon Country (Pays Dogon) features prominently, and deservedly so.’

[photopress:DSC_8557.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_8592.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_8861.JPG,thumb,pp_image]

Na het afscheid van Louis en de rest reden we de hoofdweg op naar het grensstadje Bolgatanga. Nerveus over ieder geluidje werd het niet echt een ontspannen rit, maar we kwamen veilig en wel in Bolgatanga aan. De Unimog lijkt weer helemaal genezen en klaar voor het laatste gedeelte van onze reis!

Aan de grens zaten we even in over onze paspoorten, aangezien onze visa voor Ghana nog in de oude, ongeldige paspoorten stond, maar dit bleek geen enkel probleem. Heel snel reden we Burkina Faso in, waar we direct doorreden naar Ouagadougou.

Ouagadougou was, naast ontzettend warm, ook heel gezellig en gemoedelijk met leuke barretjes, restaurantjes en livemuziek. We vonden een fijne plek om te kamperen, aan de rand van de stad en uit de drukte.
Voor het heen en weer gaan naar het centrum met één van de gedeelde taxi’s waren stevige onderhandeltactieken nodig en veel geduld. Verschillende keren hebben we zeker een half uur in de brandende zon staan wachten totdat er een gedeelde taxi langskwam die ook nog de goede kant op ging en ons niet tien keer zoveel liet betalen dan de lokale klanten.

[photopress:DSC_8390.jpg,thumb,pp_image]

We bleven een lang weekend in het leuke Ouagadougou en nadat we ons visum voor Mali in één ochtend hadden geregeld, besloten we door te rijden naar Ouahigouya, een stadje in het noorden van Burkina Faso waarvan we nu nog steeds niet weten hoe je het uitspreekt.

In Ouahigouya vonden we een plek om te kamperen op de parkeerplaats van een hotel en er was een internetcafé; niets romantisch maar wel effectief.
We vonden het erg jammer dat we vanuit Ouahigouya alweer Mali in zouden rijden en dus niet veel van Burkina Faso zouden zien. Maar een rondrit door het land zou weer extra geld gaan kosten, iets waarvan we op het moment niet zoveel meer hebben… dus moesten we keuzes maken.

De grens van Burkina Faso naar Mali ging erg makkelijk en snel en bovendien was het een grensovergang waar van beiden kanten alleen een dirt-road heengaat, dus dat betekende weinig verkeer, mensen en gedoe.
Net over de grens van het stikhete Mali begint de Falaise de Bandiagara, een prachtig plateau dat zich 150 km uitstrekt over de Sahel naar Mopti.
Vanuit het vriendelijke Hotel Toguna in Bandiagara, waar we een aantal nachten hebben gekampeerd, konden we een Engels sprekende gids regelen die ons mee zou nemen naar Dogon Country, het gebied rondom de Falaise de Bandiagara waar het Dogon volk leeft.
Vol verwachting vertrokken we om half zes s’ochtends met onze gids Mamadou naar Djiguibombo, waar we de Unimog achter zouden laten om verder ter voet het Dogon Land te verkennen. Duko mocht mee, want de cultuur en leefgewoontes van de Dogon-hondjes leek hem ook interessant en de wandeling over het plateau erg leuk.
Het werd echt een hele mooie en onvergetelijke dag en de beschrijving uit onze reisgids bleek niet overdreven.
Voordat het Dogon volk vanuit Senegal het plateau bereikten, werd het bewoond door de Tellem mensen. De oorsprong van deze mensen is onduidelijk en vandaag de dag is het hele volk uitgestorven. Het Dogon volk zegt dat de Tellem mensen klein waren en een rode huid hadden. Ook beweert het Dogon volk dat ze konden vliegen en magische krachten hadden en dit zou de leefgewoontes van de Tellem mensen moeten verklaren. Zij maakten namelijk overal in de honderden meters hoge cliff van de Falaise de Bandiagara hun huizen en opslagruimtes, op de meest onbegaanbare plekken. Zij deden dit vanwege de veiligheid; in die tijd stikte het in West-Afrika nog van de wilde dieren!
Tegenwoordig is er geen mogelijkheid meer om de huizen en opslagruimtes van de Tellem mensen te bereiken, dus de verklaring van het Dogon volk is begrijpelijk. Een andere verklaring wijst op de klimaatverandering van het afgelopen millennium. Vroeger zou het plateau begroeid zijn met bomen en overhangende lianen die natuurlijke ladders voor de Tellem mensen zouden vormen.
Tegenwoordig leven de Dogon voornamelijk op het plateau of aan de voet van de klif en we hebben een aantal van hun dorpjes bezocht. Mamadou, zelf een Dogon, kon ons erg veel vertellen over zijn volk en deed dit op een rustige en prettige manier.
Het verbaasde ons dat er in de dorpjes van maar 300 of 400 inwoners, vaak zowel een Moskee, een kerk als een tempel voor het Animisme stond. Moslims, Christenen en Animisten leven dus zonder problemen samen in deze kleine gemeenschappen.
Ook interessant waren de vergader- en ontmoetingsplekken voor de oudere mannen uit het dorp. Deze plekken hebben allemaal expres een zeer laag dak, zodat bij belangrijke of gevoelige zaken die besproken moeten worden niemand boos kan worden. Zodra je opspringt van je zitplek, stoot je immers heel hard je hoofd!
Aan het einde van de bezoeken aan de dorpjes en de supermooie wandeling over het plateau en de klif, werden we uitgenodigd door Mamadou voor het Sigui festival. Dit bijzondere Dogon festival word ongeveer iedere zestig jaar gehouden, afhankelijk van de stand van de Sirius (Dog Star) en duurt maar liefst zeven jaar!
Moe, oververhit maar zeer voldaan waren we net voor het donker weer terug bij het hotel en bedankten onze gids Mamadou (www.dogon-guide.com is zijn website en wij raden hem van harte aan als gids) voor een te gekke dag.

[photopress:DSC_8894.JPG,thumb,pp_image]

Na Dogon Country stond Mopti op het programma, een druk stadje aan de splitsing van de Niger rivier en Bani rivier. Met zonsondergang hebben we een erg mooi boottochtje gemaakt in een traditionele piroque, waarbij we twee dorpjes van het Bozo volk hebben bezocht. De Bozo mensen zijn de vissers van Mali en worden gezien als de meesters van de Niger rivier. Ze kennen de rivier als geen ander en kunnen enorme vissen binnen halen vanuit hun kleine, houten vissersbootjes (wij hadden al moeite om zonder vallen het bootje in te komen). Ondanks deze respectvolle status zagen de dorpjes er armoedig en vies uit en werden we belaagd door kinderen die er erg ongezond uitzagen en bedelde om geld en cadeautjes.

Ons bezoek aan Djenné, verderop aan de Bani rivier, was niet zo’n succes. De wereldberoemde moskee, het grootste gebouw gemaakt van modder ter wereld, was indrukwekkend en prachtig om te zien, maar de hitte en alle mensen die op de één of andere manier aan ons wilden verdienen, irriteerde ons meer dan normaal. We waren gewoon niet in de goede bui en besloten na een uurtje weer te vertrekken. Net buiten Djenné staat het huis van Ton van der Lee, de Nederlandse schrijver en filmmaker. Sinds een tijdje is hij niet meer de eigenaar van het huis, maar woont er een Touareg familie die er een camping is begonnen. We hebben er heerlijk gekampeerd, direct aan de rivier.

Aan het einde van de ochtend zijn we vanuit Djenné naar Segou gereden, waar we nu nog zijn. Het stadje zelf moeten we nog verkennen, maar op het moment genieten we teveel van ons kampeerplekje op het terrein van Hotel Independance, met veel schaduw, een zwembad en gratis Wifi verbinding!

In Bamako zullen we het laatste gedeelte van onze route gaan bepalen en dit houd ook in dat we informatie over Mauritanië moeten verzamelen en moeten uitzoeken hoe we het beste de Al-Quaida strijders kunnen ontwijken…..

GPS # N 13° 25.795′, W 6 ° 13.468′

10 september 2008 – Ghana

Die ene geplande nacht in Tamale werden er 17 en het nietszeggende stadje, zonder benoemingswaardige attracties, is een plek met veel herinneringen geworden.

Vlak boven Kumasi ligt het Boabeng – Fiema Monkey Sanctuary, een prachtig stuk regenwoud bewoond door tientallen Black and White Colobus Monkeys en Mona Monkeys. Het oude en ietwat vreemde mannetje dat ons rondleidde door het gebied vertelde ons over een legende die onder de bewoners van de naburige dorpjes in ere wordt gehouden. Een man uit het dorp zou een fetisj in het woud hebben gevonden en deze meegenomen hebben naar zijn dorp. De volgende dag zou er een grote groep Colobus Monkeys in het dorp zijn verschenen die niet meer weg wilden. De wijze man van het dorp vertelde de man die de fetisj gevonden had dat deze toebehoorde aan de apen en dat er twee oplossingen waren; de fetisj moest teruggegeven worden aan de apen of de apen moesten, zonder problemen, in het dorp kunnen blijven. Er werd voor het laatste gekozen en sinds die dag worden de apen beschermd en geëerd door de dorpbewoners. Er is zelfs een begraafplaats in het woud gemaakt voor de apen!

Die nacht hebben wij doorgebracht in Kintampo en de volgende ochtend hebben we daar de watervallen bezocht. Niet een heel bijzondere plek, maar Duko heeft er heerlijk rond kunnen rennen en kunnen zwemmen, wat met de enorme vochtige hitte hier meer dan welkom was.

Zo’n 100 kilometer voor Tamale begon de Unimog een raar, sissend geluid te maken wat moeilijk te lokaliseren was en waarvan we ook niet konden bedenken wat het zou kunnen zijn. Er was in ieder geval iets niet goed. Aangezien er langs de weg van Kintampo naar Tamale niet veel meer was dan wat koeien en rieten hutjes, besloten we door te rijden, hopend dat we het zouden redden tot Tamale.
Gelukkig lukte dit en op het Katholieke Guesthouse is Floris onder de Unimog gekropen om op onderzoek uit te gaan. Hij kreeg het idee dat er iets mis was met de kruiskoppeling en heeft beschermkap ervan losgehaald. De kruiskoppeling bleek inderdaad los te zitten en samen met een lokale monteur heeft Floris de boel in anderhalve dag kunnen repareren. Weer helemaal blij nu dit probleem opgelost was vertrok Floris voor een testrit en kwam gefrustreerd terug. Het gesis was er nog dus de kruiskoppeling was weliswaar aan reparatie toe, maar was niet de oorzaak van het geluid.
Aangezien we het, na de hele Unimog tien keer van binnen en van buiten nagekeken te hebben, het ook niet meer wisten, dachten we dat gewoon verder rijden de beste optie was. Deze tactiek heeft in het verleden ook prima gewerkt. Maar de ochtend dat we wilden wegrijden richting Burkina Faso wilde Floris toch nog even kijken hoe het kroonwiel van het differentieel eraan toe was en ontdekte dat er een flink aantal tanden afgebroken was. Voor de lezers die geen verstand hebben van auto’s: dit is heel erg shit!! Van doorrijden was geen sprake; het kroonwiel van het differentieel, of beter het hele differentieel, moest vervangen worden. Vol goede hoop stuurde we de monteur naar Kumasi, de dichtstbijzijnde grote stad. Hij was er van overtuigd dat hij het onderdeel daar zou vinden, maar zijn poging mislukte.
Met onze handen in onze haren stonden we naast ons oude, vertrouwde Unimogje; wat nu? Na wat onderzoek en contact met Nederland besloten we dat onze beste kans om weer terug op de weg te komen was om het onderdeel vanuit Nederland naar Accra op te laten sturen. Ik zou dan met de bus (12 uur heen en 12 uur terug…) naar Accra gaan om het op te halen terwijl Floris het oude differentieel uit elkaar zou gaan halen. Niet iets om naar uit te kijken, but what can you do?
Midden in het proces van regelen stond er ineens een Nederlandse man voor mijn neus die al 12 jaar in Ghana woonde en werkzaam was in de landbouw. Hij was meteen bereid om ons te helpen en nam ons mee naar een restaurant waar twee Zuid-Afrikaanse collega’s van hem zaten. De avond liep uit op een groot zuipfestijn, wat niet erg veel bij droeg aan het oplossen van ons probleem, maar wel heel erg gezellig was.
Louis, één van de Zuid-Afrikanen, nodigde ons uit om de volgende ochtend mee te gaan naar zijn huis, vijftig kilometer ten noorden van Tamale. Zijn vrouw en kinderen waren net vertrokken naar Zuid-Afrika wegens familieomstandigheden en hij kon wel wat gezelschap gebruiken. Wij ook, want naast heel veel bellen en e-mailen om alles geregeld te krijgen, konden we alleen maar afwachten en hopen dat het onderdeel heelhuids en zo snel mogelijk bij ons terecht zou komen.
Bij Louis thuis hebben we heerlijk uit kunnen kateren en kunnen genieten van alle luxe die onze Unimog of een lokale camping niet heeft. Louis heeft ons rondgeleid over de boerderij waarvoor hij werkt; een enorme organische mangofarm compleet met irrigatiesystemen en verpakkingsloods. Hartstikke interessant om eens met eigen ogen te zien hoe zo’n groot bedrijf in Afrika functioneert.
Naast een gezellige tijd heeft Louis ons ook ontzettend veel hulp geboden. Hij heeft het transport vanuit Accra kunnen regelen (wat mij dus een busrit van 24 uur bespaarde) en hij heeft zijn monteur aan ons ‘uitgeleend’.
Inmiddels zijn we een dikke week verder en is er veel gebeurd. We zijn min of meer ingetrokken bij Louis, het onderdeel is aangekomen en, wederom met behulp van Louis, ingebouwd en we hebben het sissende geluid ook nog kunnen lokaliseren. Ironisch genoeg kwam dit niet uit het kapotte differentieel, maar bleek er een simpel boutje op onverklaarbare reden in de ring van de kruiskoppeling vast te zitten. Volgens Louis was dit onze ‘emergency-bout’ en op deze zeer grappige verklaring houden we het maar. Nadat ook de remleiding aan vervanging toe bleek te zijn kon het hele zooitje weer in elkaar gezet worden en is de Unimog weer als nieuw!
Het is ongelofelijk om te bedenken dat door het sissend geluid van één stom boutje op de verkeerde plek, we achter drie serieuze problemen zijn gekomen en dit ons voor een mogelijke ramp heeft behoed!

[photopress:DSC_8339.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_8366.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_8363.JPG,thumb,pp_image]
Morgen kunnen we dan eindelijk verder rijden, maar niet voordat we een goede afscheidsborrel hebben gedronken met Louis, andere Louis (de general manager van de Mango farm met wie we al een aantal gezellige avonden hebben gehad) en met Klara en Maya, twee kennissen van Louis die ook in Tamale wonen en werken.
Achteraf gezien kunnen we ondanks alle zorgen, vele uren sleutelen en geld uitgeven alleen maar met een goed gevoel terugkijken op onze tijd in Tamale. We hebben er immers nieuwe vrienden aan over gehouden en we kunnen nu met een goed functionerend voertuig de woestijn in!

GPS # N 9 ° 48.476′, W 0 ° 51.572′

22 augustus 2008 – Ghana

Het beloofde land – zoals Floris en ik Ghana zijn gaan noemen in de afgelopen maanden – is alles wat we ervan verwacht hadden.

Om Togo uit te komen moesten we eerst de immigratieambtenaar omkopen, die beweerde dat mijn visum niet in orde was en weigerde om ons uit te stempelen. Dit is de eerste keer in onze reis dat we zo direct en bewust meewerkten aan het corrupte systeem in een land, maar het was niet anders. We hadden geen zin om terug te rijden naar de grens met Benin, wat de eikel in kwestie voorstelde en waar we hoogstwaarschijnlijk niks mee op zouden schieten en we hadden bovendien ook niet de illusie dat we de wereld met z’n tweeën konden verbeteren. Vijfduizend CFA in het paspoort dus en tandenknarsend de grens over.
Aan de Ghana zijde van de grens verliep alles probleemloos, maar we hadden ook niet anders verwacht van ons beloofde land.
Helaas had niemand ons van tevoren ingelicht dat Accra in de spits veranderd in één grote verkeersfile en kwamen we in het pikkedonker, met nauwelijks werkende koplampen, het terrein van ‘Big Milly’s’ oprijden, een camping en backpackers twintig kilometer van Accra vandaan. ‘Big Milly’s is een verzamelplaats voor jonge, Westerse vrijwilligers, waar het in Ghana van stikt, en die duidelijk (nog) wel de illusie hebben dat ze de wereld kunnen verbeteren. Al deze jonge meiden trekken hordes rastafari-beachboys aan die met hun gespierde lichamen en gladde praatjes zoveel mogelijk meisjes proberen te versieren. Wij hadden hier allemaal niet zoveel zin in en na een paar nachten besloten we een andere plek te zoeken. We mochten uiteindelijk kamperen op de parkeerplaats van een Irish Pub in het centrum van Accra, wat een stuk beter beviel. Hier konden we wachten op onze nieuwe paspoorten, die we aan hebben moeten vragen omdat onze oude vol waren. We hebben Accra bij dag en nacht (Peter en Nicole waren weer ter plaatse!) kunnen ontdekken; een drukke maar leuke stad.

De Ghanese kust volgend naar het westen, belandden we uiteindelijk in Cape Coast, vroeger het centrum van de slavenhandel van heel West-Afrika. Het is altijd mooi om op een plek te zijn waarover je al zoveel hebt gehoord en geleerd, en er eindelijk een beeld bij te kunnen vormen.
We hebben het kasteel bezocht, wat prachtig in het centrum van de stad ligt en uitkijkt over de zee. Dit gebouw is in 1637 omgebouwd tot kasteel door de Nederlanders en uitgebreid door de Zweden in 1652, waarnaar het vijf keer van eigenaar is veranderd, totdat het in 1664 in handen kwam van de Engelsen. Het kasteel heeft altijd dienst gedaan als slavenfort in de tijd dat Ghana nog Gold Coast heette en onder het kasteel liggen de afschuwelijk slavenkelders. We hebben een rondleiding gehad van een gids die ons vertelde hoe het eraan toeging in die tijd en dat maakt een veel grotere indruk dan dat de saaie geschiedenisboeken vroeger op school ooit deden. Al hebben wij niks met de praktijken van onze voorouders te maken, toch vonden we het moeilijk om de zwarte gids recht in de ogen te blijven kijken terwijl ze uitlegde hoe haar voorouders gebrandmerkt werden en met twee honderd anderen in een niet geventileerde, donkere kelder moesten wachten totdat ze verscheept werden.

Vlakbij Cape Coast ligt het Kakum National Park waar je over een houten touwbrug kunt lopen die 30 meter boven de grond van boom naar boom slingert. Hele mooie ervaring, alleen nam mijn hoogtevrees na vijf stappen op de wiebelige brug de overhand en moest ik met knikkende knietjes terugkeren. Floris heeft hem wel gelopen en vond het te gek om het regenwoud eens van bovenaf te kunnen bekijken.
Diezelfde dag kwamen we aan op ‘The Green Turtle’, een camping en backpackers op een fantastische plek aan de Ghanese kust. Als je er eenmaal bent wil je er nooit meer weg. We zijn er een week gebleven, maar het is moeilijk om achteraf te beschrijven wat we hebben gedaan. Zon, strand, zee, gin-tonics, hangmat, dat covert het wel een beetje.

[photopress:DSC_7905.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_7887.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_7865.JPG,thumb,pp_image]
[photopress:DSC_8101.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_8048.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_8160.JPG,thumb,pp_image]

Van Peter en Nicole hoorden we dat we Elmina, een klein vissersdorpje naast Cape Coast, niet mochten missen, dus besloten Floris en ik om terug te rijden en een kijkje te nemen. De drukke, levendige haven met het oudste Europese gebouw in West-Afrika, St. George Castle, er middenin, was inderdaad een schitterend gezicht. We besloten om ook door dit kasteel een rondleiding te nemen, omdat het een grote plaats inneemt in de Nederlandse geschiedenis. Het kasteel is in 1482 gebouwd door de Portugezen en nadat het in 1637 veroverd was door de Nederlanders functioneerde het meer dan twee eeuwen lang als hoofdkwartier van de Nederlandse West Indische Companie. Erg interessant, maar daarnaast ook weer een stuk geschiedenis waar wij maar moeilijk trots op kunnen zijn.

Aangezien we toch al op de cultureel verantwoorde toer waren, besloten we, eenmaal aangekomen in Kumasi, een bezoek te brengen aan het Manhyia Palace Museum, waar de huidige Ashanti koning van Ghana nog steeds leeft. Kumasi was de hoofdstad van één van de oudste en enorm machtige koningrijken van Afrika, het Ashanti Koninkrijk.

Op het moment zijn we nog steeds in Kumasi, waar we vanochtend gewekt werden door een enorme explosie. Er bleek een vrachtwagen met benzine in de stad verongelukt te zijn en die vrachtwagen is geëxplodeerd. Doordat de brandende benzine via de open afvoeren langs de wegen zich kon verspreiden, hoorden we overal in de stad explosies, waardoor we even het idee kregen midden in een militaire coup of iets dergelijks te zijn beland. Gelukkig was dit niet het geval, hoewel het natuurlijk een rampzalig ongeluk is geweest.
Inmiddels zijn alle branden geblust en is alles weer rustig. Wij blijven hier nog een paar dagen en rijden dan naar de stad met de meest fantastische naam ter wereld; Ouagadougou in Burkina Faso.

GPS # N 6 ° 41.273′, W 1 ° 37.262′

5 augustus 2008 – Benin & Togo

We zijn al weer in Togo; het gaat hard…

Na een klein weekje van fast-food, bioscoop, internet en bier was het tijd om Abuja weer te verlaten. Nadat we ons visum voor Benin hadden opgehaald reden we samen met Peter en Nicole de stad uit.
’s Avonds duurde het even voordat we een plekje vonden om te kamperen, aangezien iedere vierkante meter land in Nigeria gebruikt wordt door mensen. Maar tussen de cassaveplantjes stonden we uiteindelijk prima en hoewel het boertje niet helemaal begreep waarom wij daar stonden, had hij er verder geen problemen mee.
Peter en Nicole wilden een andere grensovergang nemen dan ons dus de volgende ochtend namen we afscheid van elkaar, niet wetende dat we elkaar twee dagen later al weer zouden tegenkomen.

[photopress:DSC_6791.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6809.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6824.JPG,thumb,pp_image]
Floris en ik volgden de hoofdweg naar Oyo, het soort weg waarop je als gebruiker ongeveer tien procent kans hebt om het er levend vanaf te brengen. Als eerste moet vermeld worden dat het in Nigeria heel normaal is om met een gemiddelde snelheid van 100 km/u en een flinke borrel op in een niet onderhouden voertuig rond te rijden zonder dat je ooit één rijles hebt gehad. En dan is de eenbaansweg naar Oyo ook nog ontzettend druk en ligt er asfalt met ineens, onaangekondigd, enorme potholes en spoorvorming.
Eenmaal in Oyo vonden we gelukkig snel een rustig hotel waar we bij konden komen en waar ons adrenalinepeil weer op normaal kwam.

[photopress:DSC_6839.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6787.JPG,thumb,pp_image]
De volgende ochtend vertrokken we vroeg. Het einddoel voor die dag was Abomey in Benin en dat betekende een kleine 200 kilometer rijden en een grens oversteken. We hebben er uiteindelijk tien uur over gedaan waarin de chaos en corruptie in Nigeria ons nog eens goed duidelijk werd gemaakt. Vanaf een kilometer of twintig voor de grens werden we om de haverklap gestopt door politie, leger, douane, immigratie en mannen die zeiden dat ze van de politie, leger, douane en immigratie waren. Wij wisten het op het laatst ook niet meer en kregen ruzie met een man in spijkerbroek die de echte immigratieambtenaar bleek te zijn en hebben bijna geld betaald aan een burger die zelf een identiteitskaart van de politie had gefabriceerd.
We waren ontzettend opgelucht toen we eindelijk de grens over waren en het vriendelijke en voor Afrikaanse begrippen goed georganiseerde Benin inreden.

Abomey was een interessant stadje. Rond 1630 ontstond daar het Dahomey Koninkrijk dat ontzettend rijk en machtig is geworden door slavenhandel en oorlogen. Veel van de huizen en paleizen van de koningen van Dahomey staan nog steeds in Abomey en er is een heel leuk museum waar je onder andere een troon van één van de koningen kunt bewonderen die gebouwd is op schedels van vijanden. Helaas waren zowel de gidsen van het museum als de opschriften bij de verschillende voorwerpen Franstalig, zodat er veel informatie aan ons voorbij ging.
Het stadje zelf bestond uit huizen van modderbakstenen en uit zandweggetjes met een gezellige drukte van marktkraampjes, spelende kinderen, vrouwen met enorme ladingen eten of wasgoed op hun hoofd, brommertjes en loslopend vee.
Na een dag stonden ineens Peter en Nicole weer voor onze neus, waarmee we s’avonds de stad in zijn gegaan. Na wat te drinken vroegen we aan een paar taxibrommertjes om ons naar het beste restaurant in de stad te brengen en werden we afgeleverd bij de herberg waar we kampeerden. Dit bleek naast het beste restaurant van de stad, ook het enige te zijn.

Het plan van Floris en mij was om de volgende ochtend naar een dorp op palen in het Nokoué meer te gaan, maar toen we uiteindelijk midden in het supertoeristische dorp waren waar we de boot moesten nemen, hadden we er allebei geen zin meer in en besloten door te rijden. We belandden uiteindelijk in Ouidah, waar we het indrukwekkende slavenmonument ‘the Point of No Return’ hebben bekeken. Ontzettend veel mensen zijn op deze plek aan boord gegaan van één van die afschuwelijke slavenschepen om als slaaf te gaan werken aan de andere kant van de oceaan. In het boek ‘The black man’s burden’ van Basil Davidson worden deze schepen beschreven. Om zoveel mogelijk slaven op een schip te krijgen moesten ze de hele reis gehurkt zitten met hun hoofd tussen de knieën. De ruimte waarin de slaven zaten was soms niet meer dan veertig centimeter hoog. Het is moeilijk om je al deze verschrikkingen echt te realiseren, maar het monument, een boog waardoorheen je de zee ziet, zet je wel aan het nadenken.
Die avond sliepen we op het paradijselijke Awale Plage in Grand Popo, de eerste plek sinds Namibië waar we weer op een echte camping stonden met fatsoenlijke douches en wc’s, een restaurant, een zwembad en dit alles op twintig meter van de zee.

Grand Popo ligt slechts een paar kilometer van de Togolese grens af en vanuit daar zijn we in één keer naar Lome gereden, de hoofdstad van Togo. Lome werd ‘het Parijs van West-Afrika’ genoemd, maar momenteel is die benaming iets te hoog gegrepen. Hoewel de stad nog steeds een gezellige en bovendien echt Afrikaanse sfeer uitstraalt, is het er ook erg vervallen en vies. De gebouwen en straten zijn slecht onderhouden en de hele stad is bezaaid met een laag afval. We hebben de fetisj markt bezocht (in Benin en Togo wordt er erg veel aan Voodoo gedaan) en hebben ons kunnen vergapen aan gedroogde kameleons, apenhoofdjes en hyenastaarten. De Voodoo dokter bepaald wat er mis met je is, zoekt daar een bijbehorende dieren lijk bij dat wordt gemalen tot poeder, waarna je dat poeder moet eten, drinken of inwrijven.
Het meest hebben we genoten van de taxiritjes van en naar het centrum van de stad. Het is elke keer weer een beleving om opgepropt in een auto of busje te zitten en een stukje van het leven van de gewone mens hier mee te kunnen maken.
Vanmiddag kunnen we ons visum voor Ghana ophalen en zullen we Togo alweer verlaten. Dit land is aan de kust maar zo’n 80 kilometer breed, dus één keer flink gas geven en je bent er doorheen. Ghana; here we come!

25 juli 2008 – Nigeria

Vermomd als zakenvrouw – wat niet heel erg goed gelukt is – ben ik de business lounge van het Sheraton Hotel in Abuja binnengekomen, waar ik geniet van gratis koffie, airco en CNN. En het is weer tijd voor een nieuw verslag.

De laatste test van de westerse kliniek in Yaounde, waarbij gekeken werd naar antilichaampjes, wees uit dat Floris geen malaria heeft gehad. Dit brengt het aantal valse uitslagen van malariatesten in Afrika op drie. Van Nicole, die vier jaar hoofd van het laboratorium van een privéziekenhuis in Dar es Salaam is geweest, hebben we begrepen dat het erg moeilijk is om een malariaparasiet te herkennen. Bij twijfel zeggen de onderzoekers vaak dat de patiënt malaria heeft om ofwel risico’s te voorkomen of om medicijnen te kunnen verkopen.

Weer helemaal opgeknapt reden Floris en ik vanuit Yaounde naar Kribi waar we Peter en Nicole ontmoette op een prachtig plekje aan het strand. Onderweg verdween het getik uit het differentieel helemaal, wat waarschijnlijk betekend dat de tandwielen weer goed zijn ingesleten en we niet zo snel in de problemen zullen komen. Erg fijn, zo’n zichzelf reparerende Unimog!
De jungle in Kribi liep door tot aan het witte zand en het water was schoon en helder. Een rastafari op het strand (compleet met joint en houten muziek instrument) overtuigde ons om in zijn restaurantje te komen eten en dit bleek – tot onze verbazing – een goede keuze. Zijn restaurantje bestond uit twee houten tafels op een rotspunt in de zee en de verse krab en vis waren heerlijk bereid.
Het geplande boottochtje de volgende dag was helaas een tegenvaller. We zouden de rivier opvaren en verderop aan de oever een pygmeeëndorp bezoeken en een stuk wandelen. Eenmaal op de plek van bestemming aangekomen konden we een spoor volgen van lege whiskyflessen, gedeukte bierblikjes, snoepverpakkingen en andere rotzooi en kwamen zo uit bij een paar treurige hutjes wat het dorp bleek te zijn. Hier werden we aangestaard door twee oudere vrouwen en een schurftige hond. Geen van drieën maakte enige aanstalten om ons welkom te heten dan wel weg te sturen, dus we stonden daar maar een beetje. Onze gids probeerde het ijs te breken door ons rond te leiden door het dorp, waar we binnen een halve minuut mee klaar waren en toen stonden we daar dus weer. Gelukkig kwamen er wat meer dorpsbewoners opdagen, maar ook zij hadden er geen enkele interesse in om ons iets te vertellen of te laten zien over hun cultuur en leefgewoontes. Terwijl dit toch de reden was dat wij deze tocht hadden geboekt en ervoor hadden betaald. Heel snel zaten we weer op het bootje terug naar onze kampeerplek. De mooie oevers van de rivier en de aapjes in de bomen deden het bezoek aan het dorp gelukkig snel vergeten.

[photopress:DSC_6680.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6696.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6698.JPG,thumb,pp_image]
Aangezien het in Kribi al een paar keer behoorlijk hard had geregend, leek het Floris en mij wijs om zo snel mogelijk de beruchte Mamfe-Ekok weg te nemen, die naarmate het regenseizoen vorderde steeds meer zou veranderen in een onbegaanbare modderpoel.
Via Limbe kwamen we uiteindelijk in Nguti terecht waar we, op advies van andere reizigers en de bewoners van Nguti, een weggetje richting het westen insloegen, zodat we zeker 60 kilometer van de Mamfe-Ekok weg konden afsnijden.
Het navigeren was erg lastig, aangezien we geen wegen op de GPS hadden en het gebied bestond uit een wirwar van weggetjes die alle kanten op kronkelde. Aan iedereen die we tegenkwamen moesten we de weg vragen, wat soms erg grappige taferelen opleverde aangezien de mensen niet altijd de waarheid spraken om verschillende redenen. Soms hadden ze zelf ook geen idee welke kant we op moesten, maar wilden ze ons niet teleurstellen en verzonnen dus maar een antwoord. Soms kregen we te horen dat ‘the ferry-route’ de enige begaanbare weg was, waarschijnlijk omdat de broer van de desbetreffende persoon op de ferry werkte. Of we werden een weggetje ingestuurd met enorme modderpoelen, waarbij we zeker (betaalde!) hulp nodig zouden moeten hebben om er doorheen te komen.
Toch kwamen we ondanks al deze hindernissen steeds dichter bij onze bestemming. Tijdens de laatste kilometers voor de afslag maakte we voor het eerst kennis met de beruchte modderpoelen en dat was een behoorlijk heftige kennismaking. Floris en ik hadden beiden geen enkele ervaring met deze manier van off-road rijden en raakten toch wel in paniek toen de Unimog ineens tot de motorkap in de modder stond. Gelukkig konden Peter en Nicole, wel ervaren in modderwegen, ons met hun Landcruiser eruit trekken en kwamen we er met iets meer planning, inzicht en voorbereiding goed doorheen. Een paar modderpoelen later stonden we bij de afslag richting Ekok en hadden we nog twintig kilometer slechte weg voor de boeg. We besloten om snel een plekje voor de nacht te zoeken en de volgende dag door te ploeteren. Doodmoe en van top tot teen onder de modder zagen we het snel donker worden en genoten we van de overweldigende junglegeluiden om ons heen. We waren het met elkaar eens dat we geluk hadden gehad; het was de afgelopen paar dagen droog geweest en de modderpoelen, hoewel nog steeds zeer indrukwekkend, waren goed genoeg om er zonder al te veel problemen doorheen te komen. We gingen met een tevreden gevoel naar bed.
De volgende ochtend, in de stromende regen, had mijn tevreden gevoel plaatsgemaakt voor een aan paniek grenzende bezorgdheid. In heel Afrika hadden Floris en ik nog niet zo’n slechte weg gezien en ik dacht echt dat we er nooit doorheen zouden komen. Gelukkig waren Peter en Nicole vol goede moed en vond Floris het naast spannend ook gewoon heel erg leuk, want met mijn spirit waren we er inderdaad nooit doorheen gekomen. Al ploeterend, gravend, slepend en slippend baanden we ons een weg richting Ekok. Het was zwaar maar het ging en rond het middaguur stonden we op de plaats van bestemming. Achteraf gezien realiseerde ik mij dat ik me niet zo druk had hoeven maken: zonder hulp van lokale dorpbewoners en zonder al te grote technische of ander soortige problemen hebben we de weg in twee halve dagen kunnen rijden. En eigenlijk was het nog hartstikke gaaf om te doen ook!
Eenmaal in Nigeria hadden Floris, ik, Peter, Nicole, Duko, de Unimog en de Landcruiser allemaal dezelfde kleur en was het tijd voor een douche. We vonden een hotel waar we een kamer konden krijgen en konden kamperen en waar we heel goor lokaal hebben kunnen eten.

[photopress:DSC_6736.JPG,thumb,pp_image] [photopress:P1010181.JPG,thumb,pp_image] [photopress:P1010178.JPG,thumb,pp_image]
[photopress:P1010149.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6764.JPG,thumb,pp_image] [photopress:P1010195.JPG,thumb,pp_image]
De volgende dag besloten Peter en Nicole alvast te gaan rijden terwijl Floris nog bezig was met het verwisselen van een beschadigde band. Eenmaal klaar gingen Floris en ik ook op pad, richting Makardi. Rondrijden in Nigeria is een speciale gebeurtenis, maar tot nu toe niet op een negatieve manier, waar we van tevoren bang voor waren. Er zijn honderdduizend politiechecks, maar het lijkt alsof de agenten net allemaal een cursus ‘Vriendelijk zijn tegen blanke toeristen’ hebben moeten volgen, want we worden toegelachen en nagezwaaid en als we geen cadeautje willen geven is dat geen enkel probleem. Naast de officiële roadblocks zijn er ook de ‘particuliere roadblocks’; een groepje ‘Harries’ met allemaal hetzelfde hesje aan en een plank met spijkers die ze op de weg gooien als je eraan komt. Vervolgens proberen ze je de idiootste dingen wijs te maken (“In Nigeria is het verplicht om een plastic prullenbakje in je auto te hebben. Heeft u dat?”) en daarmee geld van je te krijgen. Echter, als je gewoon blijft volhouden dat je niks betaald en zorgt dat je midden op de weg blijft staan, dan laten ze je vanzelf door. Floris en ik zijn er inmiddels behoorlijk bedreven in geraakt om helemaal niet meer te stoppen voor dit soort roadblocks; als je gewoon stevig door blijft rijden op het midden van de weg, durven ze de plank met spijkers ook niet neer te gooien.

In Markardi hadden we een erg leuke ervaring. Aangezien we weinig zin hadden om in het drukbevolkte Nigeria (één op de vijf Afrikanen is Nigeriaan!) met z’n tweeën te gaan wildkamperen, besloten we een hotel te zoeken waar we eventueel op de parkeerplaats konden kamperen. We besloten een gokje te wagen bij een redelijk sjiek, lokaal hotel waar we lang moesten wachten op ‘de grote baas’ die toestemming moest geven. ‘De grote baas’ was het prototype van een machtige, Afrikaanse zakenman in traditionele kledij, me een dikke buik en een ontzagwekkende autoriteit. Een beetje ongemakkelijk gingen we tegenover hem zitten en wachtte af. Hij wilde alles van ons weten, zonder zelf iets te zeggen. Aan het einde van het gesprek zei hij: “Okee, het is goed wat jullie doen. Julie mogen de auto op de parkeerplaats laten staan en krijgen een gratis kamer”. En toen was ‘ie verdwenen… Relaxed! Uitgebreid kunnen douchen en de hele avond tv kunnen kijken! Echt hartstikke aardig en met de schaarste aan voorzieningen in de laatste landen ook zeer welkom!

Inmiddels zijn we in Abuja, de moderne hoofdstad van het land. Het is overigens nog niet sinds lang de hoofdstad, want dat was voorheen altijd Lagos. Door de spanningen in de zuidelijke regio van het land heeft de regering er in de jaren tachtig van de vorige eeuw voor gekozen om de hoofdstad te verplaatsen naar het neutralere midden van het land.
We zullen hier nog een paar dagen blijven, in afwachting van ons visum voor Benin. Ondertussen houden we ons bezig met onderhoud aan de Unimog, het wassen van onze kleren (die vervolgens nooit meer droog worden door het broeierige, vochtige klimaat hier), het rondstruinen door het super-de-luxe Sheraton Hotel waar we in een hoekje van het terrein gratis mogen kamperen en het ontdekken van de stad. We kamperen niet alleen. Peter en Nicole zijn er inmiddels weer bij en voor de rest zijn er maar liefst vier andere Nederlandse reizigers en een stel uit Zwitserland. Weer erg gezellig met z’n allen!

14 juli 2008 – Gabon & Kameroen

Het zandpad veranderde opeens in een wasbordweg en de Unimog in een stuiterend gevaarte. De laatste stuiter was de nekslag en vanaf dat moment horen we ‘tik-tik-tik’ uit het differentieel komen als we rijden. We zijn al zover geïntegreerd in Afrika dat we voor dit probleem ook een helemaal Afrikaanse oplossing hebben gevonden: gewoon doorrijden en zien hoever we komen. Dit gaat prima; we zijn al in Yaounde!

Na uitgezwaaid te zijn door de andere reizigers en de eigenaar van het Vietnamese restaurant verlieten we samen met Peter en Nicole Brazzaville, wat niet mee viel. Te veel auto’s, smalle straten en geen weg aangegeven op de GPS zorgden ervoor dat het zeker twee uur duurde voordat we de stad uit konden rijden.
Gelukkig stonden we al wel snel bij de ingang van het Léfini National Park, ons einddoel voor die dag. Na lang heen en weer gepraat met een medewerker van het park en een telefoontje naar de chef mochten we uiteindelijk naar binnen (we hadden eigenlijk een permit moeten regelen in Brazzaville) voor veel te veel geld en kamperen was niet mogelijk. Geen aantrekkelijke optie, maar het probleem was dat er de volgende dag in heel Congo niet gereden mocht worden in verband met lokale verkiezingen. De medewerker van het park kwam uiteindelijk met de oplossing; we mochten op het land van zijn vader staan in het aangrenzende dorpje en daar de verkiezingen afwachten. Best spannend om tijdens verkiezingen in een land te zijn dat nou niet bepaald bekend staat om zijn stabiele politieke situatie. Iedere Congolees door wie we ons hadden laten informeren over de verkiezingen stelde ons echter gerust; er werden geen problemen verwacht en we zouden niet in gevaar zijn zolang we niet zouden aan rijden en uit de buurt zouden blijven van militairen die bij dit soort gelegenheden wat paranoia konden zijn. We hebben de hele dag dus braaf op ons klapstoeltje gezeten met een boekje en de dag is rustig verlopen.

Ten noorden van het park, bij het dorpje Obouya, verlieten we het asfalt om aan de lange piste richting Libreville in Gabon te beginnen. De weg was prachtig; een smal zandpad, soms met modderpoelen omdat het had geregend, kronkelend door stukken jungle, open vlaktes en kleine dorpjes. Met de banden flink leeggelopen kwam de Unimog er prima doorheen en aan het einde van de dag vonden we een geschikte plek om te overnachten.

[photopress:DSC_6575.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6321.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6293.JPG,thumb,pp_image]
De volgende ochtend vervolgden we onze weg richting grens. Zo’n 100 kilometer voor de grens kwamen we langs een rieten hutje met daarvoor een bordje ‘immigration – emmigration’ en stopten dus maar om eens te checken wat dit te betekenen had. En inderdaad op deze onlogische plek moesten we onze paspoorten uit laten stempelen. Dit duurt altijd een tijd, want alle persoongegevens moeten in een schrift overgenomen worden en mensen hebben nooit veel haast hier, dus een half uur later stapten we het hutje pas weer uit. Verderop in het dorp zat de politie, waar opnieuw de persoonsgevens van ons alle vier werden overgenomen. Honderd meter daarna zat de gendarmerie en weer gingen we in optocht een nieuw hutje in om geregistreerd te worden. Anderhalf uur later waren we klaar en hobbelde we weer verder over het zandpad, blij dat we de formaliteiten aan de Congolese kant hadden gehad. Na een uurtje rijden kwamen we bij het hutje van de douane waar we onze Carnet de passage konden laten uitstempelen, wat in principe in twee minuten kan gebeuren (stempel, handtekening, papiertje afscheuren, klaar), maar niet in Congo. Na de douane moesten we ons laten registeren bij de politie (“Meneer, dat hebben we daarnet ook al gedaan”. “Ja, maar u moet zich hier weer laten registreren, het is voor uw eigen veiligheid”.) Goed, na een half uur schrijven konden we weer doorrijden en kwamen, veel later dan gepland, eindelijk bij de grens met Gabon aan. En daar, jawel, stonden we voor een wegversperring van de politie. Er was niemand aanwezig, maar na wat rondvragen kwamen we erachter waar de dienstdoende agent zich bevond: in de lokale bar. Net toen we besloten om langs het wegversperring heen te rijden, kwam er een slaperige man in trainingspak aan slenteren (volgens ons gewoon een dorpsbewoner) om de zeer belangrijke taak op zich te nemen van het registeren van onze persoonsgegevens. Inmiddels behoorlijk chagrijnig door de belachelijke gang van zaken reden we door naar de wegversperring van de gendarmerie om nog maar eens een keer onze persoonsgegevens te laten registreren…. Nadat we hier klaar waren (grrrrrrr…) konden we tien meter rijden naar de allerlaatste wegversperring van Congo waar we ons Carnet de Passage moesten laten uitstempelen. Toen we uitlegden dat we dat 50 kilometer terug al hadden laten doen, was de man verbaasd. We gaven als tip mee om eens met z’n allen rond te tafel te gaan zitten en af te spreken wie er precies welke grenszaken gaat regelen en waar de gebouwtjes neergezet zouden worden, zodat in het vervolg onwetende toeristen zich niet 25 keer hoeven te laten registreren. En scheurden de grens over naar Gabon…

In Gabon verliepen de grensformaliteiten een stuk sneller en we vonden een supermooie bushcamp aan de rand van de Leconi Valley. De volgende ochtend moesten we, na een wandeling, vluchten voor de bijen die in grote getale op ons kampeerplekje afgekomen waren. Zowel Peter als Nicole is allergisch voor bijen- en wespensteken en dan kan een steek erg gevaarlijk zijn.
We zoefden over de supersonische asfaltweg in een uurtje naar een volgende bushcamp, met een fantastisch uitzicht over de jungle, die na Franceville begon. Ook hier helaas weer bijen en dus een vlucht de volgende ochtend. Naast de bijen waren we ook te grazen genomen door zandvlooien en waren onze onderbenen veranderd in één groot jeukend slagveld.

De tocht naar Lastoursville was te gek; een mooie, slingerende asfaltweg door een dicht, tropisch regenwoud.
Op veel plekken langs de weg en op lokale markten verkochten ze ‘broodje aap’. Letterlijk. We hebben allerlei dieren op en aan kraampjes zien hangen of liggen waarover wij op National Geographic documentaires bekijken en waarbij het idee om ze op te eten ons ronduit weerzinwekkend voorkwam. Maar hier word ‘bushmeat’ (aap, slang, tropische vogels) als normaal en lekker beschouwd.
In Lastoursville vonden we een kampeerplek bij de Katholieke Missie, zonder bijen of zandvlooien, wat ons erg gelukkig maakte. Het geluk was van korte duur, want de volgende ochtend zaten we alle vier onder de rode vlekjes die later veranderde in jeukende rode bultjes. Hoe we eraan kwamen weten we niet, maar ik voelde me wel ‘Truuske in de jungle’ met overal bulten en vlekken en uitslag (later die dag kreeg ik er nog drie bulten van een tseetseevlieg ter grote van mijn hand bij).
Maargoed, het hoort erbij en, op de jeuk na, hadden we er geen last van.

[photopress:DSC_6238.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6171.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6475.JPG,thumb,pp_image]
Vanuit Lastoursville begon er opnieuw een zandweg, zo’n 300 kilometer naar Alémbe. De weg was ontzettend mooi, recht door de jungle en met weinig dorpjes. De weg was in het begin ook goed te rijden, maar werd later wat slechter met wasbord en keien tussen het zand. En daar ging er dus wat mis met de Unimog. Het getik was nogal verontrustend en niet helemaal te lokaliseren, dus kozen Floris en Peter ervoor om ter plekke op onderzoek uit te gaan. Ze haalden de kap over de kruiskoppeling (die aan de versnellingsbak hangt) los om de kruiskoppeling te checken, kregen hem vervolgens niet meer terug en ik ging me steeds benauwder voelen zo ver van de bewoonde wereld. De diagnose was dat het geluid uit het differentieel moest komen en dat dit een groot probleem was. Om hier bij te komen zou de halve Unimog uit elkaar gehaald moeten worden en zouden we ergens een nieuw differentieel vandaan moeten toveren. We hadden geen keuze dan door te rijden en hopen dat we iets van een werkplaats zouden tegenkomen. Gelukkig vonden we die avond snel een mooie plek om te kamperen en de volgende dag zijn we op goed geluk gaan rijden. Erg stressvol, maar het getik werd minder en we hebben het gehaald tot Ndjolé, een stadje aan de hoofdweg. In Ndjolé kregen we gelukkig de kans om de verjaardag van Floris te vieren, wat door de omstandigheden nog niet gelukt was.
Nadat Floris en Peter de olie uit het differentieel hadden gelaten vonden ze hierin een heel klein stukje van waarschijnlijk een tandwiel wat was afgebroken. Hieruit concludeerden ze dat het tandwiel door het rijden weer gelijkmatiger was afgesleten waardoor het getik minder was geworden. Als deze conclusie juist is dan halen we het hiermee misschien wel tot aan Nederland. Als het onjuist is, komen we daar snel genoeg achter.

Vanuit Ndjolé zijn Peter en Nicole naar Libreville gereden om een onderdeel voor de auto op te halen en vervolgden Floris en ik onze weg richting Cameroen. In Oyem vonden we een rustige kampeerplek bij weer een Katholieke Missie, waar we gebruik mochten maken van een luxe, schone badkamer met warme douche (Halleluja!).

[photopress:DSC_6452.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6369.JPG,thumb,pp_image]
[photopress:DSC_6527.JPG,thumb,pp_image] [photopress:DSC_6505.JPG,thumb,pp_image]
De bijna 400 kilometer van Oyem naar Yaounde in Cameroen hadden vlot kunnen verlopen, ware het niet dat we eenmaal aan de grens met Gabon weer 20 kilometer terug moesten rijden omdat daar de grenskantoortjes zaten (wat is er toch mis met een grenskantoor op de plek waar je hem het meest verwacht: aan de grens!!). Daarnaast blijken ze in Cameroen dol te zijn op politiechecks en hebben we zeker tien keer moeten stoppen om ons paspoort te laten zien of om gewoon een praatje te moeten maken met een nieuwsgierige politieagent of militair. Over het algemeen ging het er vriendelijk aan toe, behalve bij één van de laatste checks. Daar stonden twee politieagenten die zin hadden in een verzetje en wat extra geld en die om alles wat we deden ontzettend boos werden. Floris wilden onze paspoorten niet aan deze onbetrouwbare mannen afgeven en daar werden ze helemaal agressief van. Na een hele tijd schreeuwen, zowel door hun als door ons (op een gegeven moment konden wij ook niet meer beleefd blijven), was er nog steeds geen oplossing en dreigden ze ons met rechtzaken en weet ik al niet meer. De hele situatie was er duidelijk op gedoeld om ons te intimideren en geld van ons los te krijgen, maar Floris en ik hadden besloten om onze poot stijf te houden. Eén van de politiemannen wou wel even laten zien hoeveel autoriteit hij had en probeerde een andere automobilist te stoppen, die de situatie inschatte en gewoon keihard doorreed. Dit deed niet echt goed aan het toch al slechte humeur van de politieagent. Uiteindelijk kregen ze door dat ze ons niet klein kregen en lieten ze ons gelukkig gaan.
Vrij snel daarnaar kwamen we aan in Yaounde waar we, na een tijd zoeken, de missie vonden waar we wilden kamperen.
Er stond hier een grote overland truck met 20 toeristen erin die van Marokko naar Zuid-Afrika rijd en een autootje met twee Spanjaarden die ook vanuit het noorden zijn komen rijden. We hadden dus genoeg aanspraak, maar inmiddels is iedereen vertrokken en zijn wij de enige kampeerders.
Een paar dagen geleden is Floris erg ziek geworden; koorts, hoofdpijn en een totaal gebrek aan energie. Daarnaast heeft hij al sinds weken last van diarree. Toch maar een malariatest laten doen, ondanks dat we sinds Angola malaria profylaxe slikken. Volgens het lokale en zeer onprofessioneel aandoende ziekenhuis had Floris inderdaad malaria en begon hij dus maar met een behandeling. De volgende dag ebben we ook zijn poep laten testen om de oorzaak van de diarree te achterhalen. De manier waarop dit ging en de medicijnen die we meekregen wekte echter zoveel wantrouwen bij ons op dat we uiteindelijk besloten om een westerse kliniek op te zoeken. Daar werd hoofdschuddend gelachen om de medicijnen die voorgeschreven waren en vervolgens werd Floris opnieuw getest. Inmiddels zijn we erachter dat Floris een salmonella infectie heeft en krijgt hij hier de juiste medicijnen voor. Of hij ook daadwerkelijk malaria heeft gehad, horen we vanmiddag. Gelukkig voelt hij zich weer een stuk beter en kunnen we morgen vertrekken richting de kust.